De Inuit; een verdwenen cultuur "Een verdorven broer en zus besloten zichzelf te veranderen in een ander wezen om zo een nieuw leven te beginnen. De zuster stelde eerst voor zich te veranderen in een wolf, toen in een beer of een muskusos en aan het eind in een zeehond. De broer wees alle voorstellen af. Tenslotte stelde ze voor zichzelf te veranderen in de zon en de maan. Haar broer kon geen argument vinden om nee te zeggen, dus ze pakten allebei een brandende tak uit het vuur en begonnen om hun huis te rennen met hun oplichtende fakkels. Ze renden zo hard dat ze opstegen, de lucht in. Terwijl ze omhoog vlogen, gooide de zuster de fakkel van de broer nat omdat hij zo had tegengewerkt om hen te veranderen. Hij veranderde in de koude maan maar zij, vliegend als een vogel met haar brandende toorts, veranderde in de zon die de hele aarde verwarmde. Iedere dag bij de ochtend- en avondschemering wordt de ene herboren in de andere." Dit is een stukje uit het scheppingsverhaal van de Inuit, de oorspronkelijke bewoners van de gebieden rondom de Noordpool. Een visie op de schepping die geen lang leven meer beschoren is want de cultuur van deze volkeren is in de laatste twee eeuwen vrijwel volledig verloren gegaan. Wat ervan rest, zullen we in een museum moeten gaan opzoeken. Daarom een terugblik. Geschiedenis 30.000 Jaar geleden bedekte een dikke ijskap bijna het hele noordelijke halfrond van de aarde. Amerika en Europa waren met elkaar verbonden omdat de Beringstraat nog uit land bestond. Siberische jagers trokken westwaarts naar het huidige Amerika op zoek naar wild. Tijdens hun zoektocht raakten ze steeds zuidelijker en werd de band met hun moederland steeds dunner. 10.000 Jaar gelden bereikten ze de uiterste zuidpunt van Zuid-Amerika: Vuurland (Terra del Fuego). Ongeveer in die tijd begon er een periode van opwarming van de aarde, veel ijs smolt en de Beringstraat werd een zeestraat. De Mongoolse jagers waren gedwongen in Amerika te blijven en werden zo tot de voorouders van de eskimo's, officieel de Inuit. Hoewel de geschiedenis van de Inuit maar tot ongeveer 4000 jaar geleden te reconstrueren is, wordt er van uitgegaan dat dit de oorsprong van dit volk moet zijn geweest. De uiterlijke kenmerken van de Inuit laten daarover ook weinig twijfel bestaan. De oorspronkelijke bewoners waren nomaden die, op zoek naar wild, voor korte tijd ergens hun kamp opsloegen en dan weer verder trokken. Zo raakten ze verspreid over het hele arctische gebied (Noordelijke poolstreken) van Canada, Alaska en Groenland. 3000 Jaar geleden bezaten ze nog geen schepen maar harpoeneerden ze vanaf het ijs vissen, zeehonden, walrussen en kleine walvissen. Door de talrijke zeedieren konden ze goed in hun bestaan voorzien. Ze konden voedselvoorraden aanleggen, een teken van stijgende welvaart, die ook blijkt uit het gebruik van olielampen en van meer permanente sneeuwhuizen. Kennelijk is de noodzaak om steeds verder te trekken niet meer zo groot. Aan het begin van onze jaartelling maakte de aarde een koudeperiode mee die de bewoners van de poolstreken dwong verder naar het zuiden te trekken. De aanpassingen die daarvan het gevolg waren, kregen de naam "Dorset-cultuur". Het volk dat de cultuur voortbracht heet de Toonit. Bijna 2000 jaar is de invloed van deze cultuur in stand gebleven, tot een paar eeuwen na de eerste Europese invloeden. Veel gebruiken van de Inuit gaan terug op deze cultuur, die het overleven in de poolstreken beter mogelijk maakte. Zo is tijdens de Dorset-periode de slee ontwikkeld waardoor grote prooien konden worden vervoerd over grotere afstanden. In deze periode werden ook de wapens sterk verbeterd met pijlpunten van hardsteen en ivoor. Naast de jacht op zeezoogdieren, zoals robben en walrussen, ging men ook op jacht naar landdieren, zoal de kariboe. Door de vondsten uit deze cultuur weten we ook dat er ook aandacht was voor het geestelijk leven. Zo kende men de sjamaan, een geestelijke leider, die noodzakelijk was omdat men dacht dat via zijn krachten de natuur beter onder controle te houden was. De oorsprong van deze sjamanen ligt in Siberië waar speciale mensen optraden als medium, genezer en als magiër. Aan deze sjamanen hebben we de oudste kunstvormen van de Inuit te danken: maskers en andere voorwerpen, bedoeld om het contact met de bovennatuur tot stand te brengen. Rond het jaar 1000 verdwijnt, door een plotselinge opwarming van de aarde, binnen een paar eeuwen de Dorset-cultuur. De reden daarvan is onduidelijk. Hadden de bewoners, die gespecialiseerd waren in het overleven van extreme kou, moeite met het veranderende warmer wordende klimaat? We weten het niet, Nieuwe volkeren nemen de plaats in van de Toonit, vanuit het oosten komen de Norse en vanuit Alaska de Thule, die de Dorset-cultuur overnemen en verder uitwerken. De Thule zijn de directe voorouders van de huidige Inuit. Door de opwarming van de aarde smolt weer veel ijs en moesten de bewoners zich beter zien te redden op en met het water. De oplossing was de uitvinding van schepen: de éénpersoons kajak en de grote open umiak waarin 6 of 8 personen plaats konden vinden. De schepen stelden hen in staat om op open zee grote walvissen te vangen. Nadat de vangst aan wal was gebracht, ontstond op die plaats een semi-permanente nederzetting die bleef bestaan zolang er aanvoer van voedsel was. Deze nederzettingen vinden we over heel Alaska terug. Naast de schepen en enkele kleinere aanpassingen, was een tweede uitvinding van levensbelang. Men bedacht dat de actieradius van de jagers veel groter zou worden als men honden voor de slee zette. Deze ontdekking maakte het mogelijk om veel verder de ijskap op te gaan en daar zelfs langere perioden te blijven. In de winter leefde men in iglo's (semi-permanente sneeuwhuizen op het ijs), bij dooi in het voorjaar trok men naar de kust waar in tenten geleefd werd. Zo ontstonden min of meer vaste verblijfplaatsen waar groepen Inuit zich vestigden. Het klimaat blijft echter van grote invloed. Als rond 1200 een nieuwe periode van koude zich aankondigt (het begin van de Kleine IJstijd tussen 1600 en 1850), keert het pakijs terug en verdwijnen de walvissen en ander groot wild. Om te overleven moeten de Inuit zich opnieuw aanpassen. Hun enige voedselbron is de ringelrob die onder het ijs leeft en die ze via een gat in het ijs proberen te vangen. Andere groepen trekken meer landinwaarts om daar op kariboes te jagen of op andere kleine landdieren. Het gevolg is dat men gedwongen is weer terug te keren tot de nomadische leefwijze van eeuwen geleden. De invloed van de Westerse cultuur. Vanaf de 17e eeuw ontstaat er een groeiend contact met de Europese cultuur dankzij de ontmoetingen met ontdekkingsreizigers. In 1771 wordt de eerste handelspost gesticht in Labrador door Moravische zendelingen, die natuurlijk ook het Christelijke geloof komen promoten. De combinatie van economische afhankelijkheid van de handel en geestelijke afhankelijkheid van het geloof, zorgt voor een snel verlies van de eigen cultuur. Hetzelfde gebeurt in het oosten van de poolgebieden. In 1830 wordt de Hudson Bay Company opgericht, een handelsmaatschappij die zich vooral toelegt op de pelshandel. Door de introductie van geweren en metalen klemmen voor de jacht, ontstaat overbejaging en verspilling van de originele voedselbronnen. De grootste bedreiging van de Inuit-cultuur zijn echter de Europese walvisvloten. De walvisvaarders weten de eskimo's al snel duidelijk te maken dat zij belang hebben bij walvisbaleinen en walvisolie. Deze varen al van verre naar de walvisjagers toe om handel te drijven, soms zelfs met hele families. Aanvankelijk gaat het nog om ruilhandel maar al snel doet de geldeconomie zijn intrede. Omdat ze nu voorzien zijn van geweren kunnen de Inuit ook eenvoudig voldoen aan de vraag naar geweien door de Europeanen. Er worden talloze rendieren afgeschoten, alleen om de geweien te kunnen verkopen terwijl het vlees ligt te verrotten. Het meest fataal zijn echter de ziektes die het scheepsvolk overbrengen. In 1849 stierf de hele bevolking van Southampton Island aan de pokken. In het westen overleefden maar 130 Mackenzi-Inuit de epidemieën van pokken en mazelen. Aan het einde van de 19e eeuw was de meeste walvis verdwenen, waren de kuddes kariboes uitgeroeid en was 1/3 van de Inuit gestorven aan geïmporteerde ziektes. Toen in 1915 de markt voor walvisolie instortte omdat intussen andere olie goedkoper te winnen was, bleven de Inuit achter, zonder de natuurlijke bronnen waar ze eeuwenlang van geleefd hadden en zonder werk De twintigste eeuw Vanaf 1919 stichtte de Hudson Bay Company een netwerk van posten voor de pelshandel in het hele Arctische gebied. Ook de kerk was zeer actief: de westelijke Inuit-dialecten werden in Romaanse letters omgezet en begin 20e eeuw werd de Bijbel vertaald in het Inuitik, de taal van de Inuit, waarna de kerstening kon beginnen. Vooral de anglicaanse en de rooms-katholieke kerk waren hierin zeer actief. Hoewel de kerk goed werk verrichtte in bijv. de bestrijding van het alcoholprobleem en in de medische zorg, werden door de komst van de religie weer meer tradities van de Inuit afgebroken. De Inuit wilden graag bij de kerk horen maar de lessen uit het Nieuwe Testament brachten hun in de war, waardoor de economische omstandigheden nog verder verslechterden. Zo geloofden de inwoners van Port Harrison al vastend zo zeer in de spoedige terugkomst van de Heer, dat ze bijna de hongerdood stierven. De kerk bracht dus ook hier conflicten met zich mee die gemeenschappen en families uit elkaar dreef. Het belangrijkste conflict was dat tussen de priester en de sjamaan. De sjamaan was eeuwenlang de geestelijke en de medische leidsman van de Inuit geweest. Door de komst van de kerk werd zijn spirituele autoriteit ondermijnd en door de komst van artsen zijn medische autoriteit. Dat was noodlottig in de wereld van de Inuit die beheerst werd door geesten. De eskimo's bekeerden zich wel maar bleven ook geloven in geesten waartegen ze met het verdwijnen van de sjamaan geen verweer meer hadden. Het gevolg is een vreselijke angst. Zoals één van hen het uitdrukte: "We geloven niet, we zijn bang. We zijn bang voor de honger en de dood in de koude sneeuwhutten, We zijn bang voor de ziektes die we alle dagen om ons heen zien. We zijn bang voor de zielen van de dode mensen en van de dieren die we gedood hebben…." De functie van de sjamaan als psychotherapeut verdween maar de angsten van de Inuit werden alleen maar groter. Een voorbeeld daarvan is hun angst voor een zeemeerminachtige godin, bekend als Nuliajuk, Talilayu of Sedna. Ze is oorspronkelijk een Inuit-meisje dat met haar vader leeft aan een stille kust. Op een dag laat ze zich schaken door een reusachtige zeevogel. Maar hun relatie mislukt en haar vader ziet zich genoodzaakt met zijn boot de zee op te gaan om haar te redden. Hij vindt haar en dan gaat het verhaal als volgt verder: "Hij trok Sedna in zijn boot. Maar de goden van de lucht en de zee werden woedend en enorme golven dreigden de twee te overspoelen. In doodsangst besloot de vader Sedna te offeren aan de vogels en haar overboord te gooien. Maar ze klemde zich in doodsnood vast aan de punt van de boot. De wrede vader pakte zijn mes en sneed de bovenste kootjes van haar vingers af. Toen ze in het water vielen, veranderden ze in walvissen……de volgende vingerkootjes die hij afsneed zwommen weg als zeehonden en toen de vader de laatste kootjes afsneed veranderden ze in walrussen. Hierna ging Sedna op de bodem van de zee wonen en uit wraak terroriseerde ze de mensen op zee en op het land. De enigen die contact met haar konden krijgen waren de sjamanen." Ieder jaar in de late herfst komen de Inuit uit het hele Arctische gebied bij elkaar in grote iglo's om optredens (dansen en liederen) te verzorgen voor het jaarlijkse Sedna-festival waarmee ze de godin mild willen stemmen. De festivals geven de Inuit een gevoel van veiligheid op zee en stabiliteit voor de lange donkere maanden vol spanning, die ze opgesloten zitten in hun huizen. De sjamanen golden als de wijze ouderen, de vertellers van de legenden en de leraren van traditionele dierbare waarden. Toen de sjamanen langzaamaan verdwenen, verdween met hen een groot deel van de traditionele Inuit cultuur. Ook de oprukkende technologie werkte daaraan mee: vuurwapens gaven een gevoel van macht over de natuur en droegen zo bij aan het verlies van het geloof in geesten. Alleen in de kunst, in beelden en tekeningen, vinden we nog sporen terug van de godenwereld, de rol van de sjamaan en de oude leefwijzen. De illustraties bij dit artikel geven daarvan een voorbeeld. De definitieve aanpassing Traditioneel gebruikten de Inuit de jacht om te overleven. Met de komst van de Hudson Bay Company werden ze van jagers om te overleven pelsjagers voor de handel. In de jaren twintig van de vorige eeuw stegen de prijzen van bont en de Inuit beleefden gouden jaren. Ze openden hun eigen handelsposten en de jagers konden op pad gaan met de beste geweren en vallen die ze nodig hadden. In 1930 was de droom over: het land was overjaagd en de zeeën waren leeggevist. De bontprijzen zakten in en de honger keerde terug. De handelsposten werden gesloten en er bleven alleen een paar missieposten over op de eindeloze sneeuwvlakten. Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam er weer wat welvaart door de aanleg van vliegvelden, weerstations en olieleidingen. De Inuit werden nu chauffeur, mijnwerker, onderhoudsmonteur of arbeider bij de waterkrachtcentrales. Ze gingen in gewone huizen wonen waarmee hun eeuwenoude nomadenbestaan definitief was afgesloten. Maar niet alle verandering is verbetering, zoals blijkt uit de woorden van een Inuit chauffeur: "Toen ik een kind was, had mijn vader sledehonden en ze hielpen hem om de luchtgaten van de zeehonden in het ijs te vinden. Nu heb ik een snowscooter maar die weet geen luchtgat te vinden……". Lit. M.Mitchell - Singing songs to the spirit. The history and culture of the Inuit. Ottawa 2000 John Tolsma |
Centrum Philatelisten Vereniging Groningen Emmastraat 5 9722 EW Groningen Tel: 050 - 525 96 10 info@philatelist.nl |