De catastrofe van de Duitse inflatie

De catastrofe van de Duitse inflatie

De periode van 24 augustus tot 30 november 1923 is voor filatelisten wellicht de meest spectaculaire periode van het Duitse rijk. De Duitse economie raakte in verval door de enorme herstelbetalingen die het land moest doen aan de geallieerde overwinnaars en door het feit dat de export achterbleef. De schuld was vastgesteld op 132 miljard goudmark en moest vooral worden verdiend uit de export. Omdat andere industrielanden als Frankrijk, Engeland en de VS importheffingen oplegden stokte de Duitse export. Om toch te kunnen concurreren werd de mark gedevalueerd ten opzichte van de dollar. Zo werden Duitse exportproducten goedkoper. Bovendien werd het tekort op de begroting opgevangen door geld er bij te drukken wat natuurlijk een inflatie tot gevolg had. Die begon eigenlijk al rond 1920 maar bereikte zijn hoogtepunt in oktober en november 1923.

In deze periode groeide de inflatie met zo'n enorme snelheid dat het geld per dag vele malen minder waard werd. Het hoogtepunt werd bereikt toen op 1 december 1923 de waarde van 1 biljoen aan Duits papiergeld gelijk stond met 1 goudmark. Ter vergelijking: voor 1 dollar moest een paar dagen eerder 4,2 biljoen aan papiergeld betaald worden. Dat het dagelijks leven hierdoor totaal ontwricht werd mag duidelijk zijn. Mensen raakten in paniek, gingen hamsteren waardoor er al snel een tekort ontstond aan allerlei dagelijkse levensbehoeften. Het publieke leven dreigde volledig vast te lopen.


Afb. 1. Een bankbiljet ter waarde van honderdbiljoen mark




Afb. 2. Spelende kinderen met een stapel inflatiegeld

De chaos die dit teweeg bracht is prachtig te illustreren aan de hand van de frankeringen van brieven. Bijna per week werden de tarieven verdubbeld of zelfs verveelvoudigd. Om een voorbeeld te geven: een gewone brief tot 20 gram waarvoor in 1906 een zegel van10 pfennig moest worden geplakt, kostte per 1 oktober 1922 al 6 mark. Dat was nog maar het begin: Op 1 juli 1923 moest voor dezelfde brief al 300 mark betaald worden, per 1 augustus 1000 mark, per 1 oktober 2.000.000 mark, per 5 november 1 miljard en per 1 december 1923 100 miljard mark! Dit zijn maar enkele momentopnamen, daar tussendoor waren er natuurlijk voortdurend nieuwe aanpassingen aan de tarieven. Om nog een beetje overzicht te houden bij deze grote getallen werden per 1 oktober 1923 alle inflatie-uitgiften van minder dan 100 mark ongeldig verklaard! Omdat de posterijen ten gevolge van de inflatie vrijwel wekelijks de tarieven moesten aanpassen, waardoor grote voorraden postzegels onbruikbaar dreigden te worden, besloot men door middel van opdrukken nieuwe waarden aan te brengen. In het begin kon de rijksdrukkerij hier nog voor zorgen maar al gauw werd besloten postdirecties zelf te machtigen bepaalde opdrukken te laten vervaardigen. Voorwaarde daarbij was wel dat er geen te kleine oplagen mochten worden besteld bij de betreffende drukkerijen. Zo werden naast de rijksdrukkerij in Berlijn drukkers uit Breslau, Erfurt, Frankfurt am Main, Hannover, Hamburg, Königsberg, Leizig, München, Münster, Stettin en Stuttgart ingeschakeld om de opdrukken te verzorgen. De Duitse werkgroep "Inflation" meldt dat het onderscheid tussen de verschillende drukkerijen eigenlijk alleen herkenbaar is bij complete vellen waarbij aan de bovenrand drukkenmerken worden weergegeven. Aan losse zegels is heel moeilijk te zien wat de herkomst is omdat de rijksdrukkerij wel de matrijzen voor de opdrukken aan de verschillende drukkers leverde en de te bedrukken vellen. Daardoor zijn de opdrukken hetzelfde en bestaan bijv. alleen in de kleur van de opdrukken verschillen zoals bij de zg. Stettiner opdrukken het geval is. De gebruikte kleur is zwart maar soms ook blauw, groen en bruin dat min of meer met zwart donkerder is gemaakt zodat de kleuren variëren tussen groenzwart en bruinzwart. Omdat de opdrukken overhaast geplaatst moesten worden komen dubbele en kopstaande opdrukken regelmatig voor. Door deze werkwijze zijn er natuurlijk ook beschadigingen aan de matrijzen ontstaan die soms ook weer herleid kunnen worden tot een bepaalde drukkerij. Het is opvallend dat van een zo korte periode van maar 3 maanden zoveel poststukken zijn bewaard gebleven. Kennelijk zagen ook tijdgenoten in dat er hier sprake was van een wel heel uitzonderlijke situatie en werden brieven met frankeringen tot ver boven de 10 miljoen mark als herinnering aan deze inflatie bewaard. Hieronder enkele voorbeelden van brieven uit de "Hochinflation".



Afb. 3 en 4.10/10/1923 Dienstbrief van Staatsanwaltschaft (Openbaar Ministerie) Flensburg naar de rechtbank in Schlesvig op de achterzijde gefrankeerd met het normale tarief 5.000.000 mark aan dienstzegels




Afb. 5. 10/10/1923 Brief van Berlijn naar Den Haag, vervoerd per trein van Berlijn naar Hannover; drukwerktarief buitenland 3.000.000 mark (met perfin B.L.A. Drukkerij August Scherl Berlijn)




Afb. 6. 12/10/1923 Aangetekende brief van Meuselwitz naar Augsburg 8.000.000 + 5.000.000 mark aantekenrecht; totaal 13.000.000 mark




Afb. 7. 25/10/1923 Brief met aangegeven waarde van 5 miljard mark van dezelfde afzender in Meuselwitz naar Augsburg gefrankeerd met 124.000.000 mark




Afb. 8. 1/10/1923 Brief van Berlijn naar Spandau (lokaal) met 8 x 250.000 = 2.000.000 mark




Afb. 9. 20/10/1923 Briefkaart van Lübeck naar Bohemen gefrankeerd met 19.000.000 mark




Afb. 10. Brief van Furth (Beieren) naar Berlijn gefrankeerd met 15 x 20.000.000 = 3.000.000.000 mark




John Tolsma



Centrum Philatelisten Vereniging Groningen Emmastraat 5
9722 EW Groningen
Tel: 050 - 525 96 10 info@philatelist.nl